CONCEPT ONTWIKKELEN
Hoe heb ik de eerste les ontwikkeld?
Mijn doel van de les is dat ze een uitvinding gaan verzinnen. Door de gesprekken met de docenten ben ik erachter gekomen dat als kinderen vrij creatief bezig mogen zijn, dat kinderen al snel iets kiezen wat ze goed kennen. Dat is bij kinderen tekenen, dat leren ze al op vroege leeftijd en het is een veilige stap voor ze. Omdat ik de focus wil leggen op de uitvinding zelf en niet een nieuwe techniek of materiaal, heb ik voor een uitvinding tekenen gekozen.
Wat ik zag bij de tekeningen van de kinderen in de klas dat ze kleur gebruiken om te laten zien wat het is, niet de vorm tekenen. Daarom heb ik gekozen dat ze met 1 kleur gaan tekenen. Omdat groen al snel gras is en blauw al snel de lucht. Wat ik daarmee wil zeggen is dat ze dat niet perse naar vorm kijken van het gras of de lucht maar de kleur. Bij deze opdracht wil ik dat ze vorm geven aan hun uitvinding door een tekening te maken. Daarnaast wil ik een materiaal, wat ze het gevoel kan geven dat je fouten mag maken. Om onzekerheid van de kinderen geen rol te laten spelen in de les. Ik vind dat belangrijk omdat ik wil laten zien dat alles op dit moment mogelijk is. Waarom? Om zo veel mogelijk fantasie te mogen gebruiken en daar geen grenzen aan te geven. Zodat niemand zich gaat beperken in hun fantasie omdat ze bang zijn dat ze dat niet kunnen tekenen.
Het ontstaan van de eerste les.
Het doel van de eerste les is het bedenken van een uitvinding. Tijdens gesprekken met docenten is naar voren gekomen dat wanneer kinderen creatief bezig zijn, kinderen snel kiezen voor een handeling die bekend is. Dat is voornamelijk tekenen, kinderen leren al op vroege leeftijd te tekenen. De focus ligt op het bedenken van een uitvinding en niet op het leren van een nieuwe techniek of werken met nieuw materiaal. Op basis hiervan is er gekozen voor tekenen als vormgeving.
Een kenmerkend aspect aan de tekeningen van de kinderen was dat er kleur gebruikt werd om te laten zien wat iets was, in plaats van te tekenen in een vorm. Ter illustratie, groen werd gebruikt voor gras en blauw voor de lucht. Er werd geen vorm getekend die daarna werd ingekleurd. Een kleur symboliseerde simpelweg het voorwerp. Er is vervolgens besloten om met 1 kleur te tekenen om de kinderen bewust te laten zijn van vormen. Eveneens is het van belang dat de kinderen het gevoel krijgen dat je fouten mag maken. Om onzekerheden van de kinderen geen rol te laten spelen in de les, wordt er benadrukt dat alles mogelijk is. Als de gedachte alle ruimte heeft om na te denken over een idee wordt er rijkelijk gefantaseerd. De fantasie van een kind kent namelijk geen grenzen.
Er kan op veel verschillende manieren getekend worden. Het gaat er in deze niet om of er mooi getekend wordt. Er is gekozen voor een materiaal wat de kinderen niet vaak gebruiken en relatief onbekend is, te weten houtskool. Door houtskool worden handen sneller vies en krijg je wat vlekken op het papier tijdens het tekenen. Een materiaal waar je eigenlijk niet netjes mee kan werken als kind. De onderzoeker wil voorkomen dat de kinderen zich focussen op het maken van een mooi tekening, maar vooral bezig zijn met de uitvinding.
De ondergrond is een groot schetsblad. Zo is er veel ruimte om te tekenen, maar ook om fouten te maken. Het papier heeft een gele ondertoon en wordt op school niet gebruikt voor een eindproduct. Er dient ook geen eindproduct te worden gemaakt, maar een weergave van veel ideeën op papier.
1. Uitvinding introduceren als concepts.
Tijdens de eerste les, waar het onderzoek hoe design toe te passen in de klas centraal staat, heeft de onderzoeker met de kinderen besproken wat een uitvinding is. De vraag die gesteld is aan de kinderen was als volgt: ‘wat is een uitvinding en kun je zelf een uitvinding verzinnen?’
Een greep uit de reacties van de kinderen: ‘Een uitvinding is bijvoorbeeld een auto, vroeger was een uitvinding een fiets, een robot is ook een uitvinding, een uitvinder maakt iets wat nog niet bestaat.’
Het laatste antwoord is alomvattend en dekt de lading. Vervolgens is de kinderen gevraagd of zij ook iets kunnen uitvinden? De kinderen zijn met deze vraag aan de slag gegaan.
Een aantal voorbeelden van uitvindingen bedacht door de kinderen: ‘Een robot die samen buiten wil spelen, een huis dat kan vliegen, een garage die kan vliegen, een pen die vanzelf kan schrijven, een boek dat aan jou voorleest.’ Het was de kinderen duidelijk dat een uitvinding alles mag zijn.
2. Uitvinding introduceren als concepts.
Tijdens dezelfde les voor een andere klas, wordt opnieuw het leerdoel onderzocht. De les is hetzelfde opgebouwd en vormgegeven zoals de eerste keer. De initiële vraag werd gesteld, echter bij deze les gaven de kinderen alleen voorbeelden van een uitvinding en werd er niet verteld wat een uitvinding inhoudt. Vervolgens is de tweede vraag gesteld waar weinig respons op kwam vanuit de kinderen. De docent heeft zelf een voorbeeld gegeven. Het gekozen voorbeeld was een uitvinding bedacht door een kind van de eerdere les. Het voorbeeld in kwestie was een huis dat kan vliegen. Hierna volgden de kinderen. Zij kwamen onder andere met de volgende ideeën: ‘Een auto die kan vliegen, een fiets die kan vliegen, een machine die mij kan laten vliegen, een robot die kan schoonmaken, een robot die de afwas kan doen.’
Conclusie: Uitvinding introduceren als concepts.
Uit voorgaande momenten valt op te maken dat een uitvinding binnen de belevingswereld van het kind past, omdat de kinderen verschillende voorbeelden konden geven. De “uitvinding” kan gebruikt worden om abstract en conceptueel denken te initiëren.
De kinderen reageren op elkaars antwoorden en geven er vervolgens een eigen draai aan. Kinderen kunnen elkaar inspireren, aangezien er op elkaars ideeën wordt gereageerd. De docent ervaart dat het zelf weinig voorbeelden hoeft te geven. De opdracht wordt beter begrepen door de kinderen door samen te brainstormen. Hierbij heeft de docent de rol als vragensteller. Door samen de opdracht te bespreken, krijgt de opdracht vorm. De opdracht is dus niet volledig doordacht en uitgewerkt. Door geen voorbeelden te hoeven geven als docent, is het belangrijk dat er sturing aan de les wordt gegeven met behulp van de juiste vragen. Het onderwerp dient helder geïnitieerd te worden, zodat de kinderen een duidelijke richting op worden gestuurd. Door samen met de kinderen erachter te komen wat een uitvinding is, kunnen kinderen makkelijker zelf een voorbeeld benoemen en hoeft er geen voorbeeld te worden gegeven door de docent. Alle try-out lessen van de lessenreeks zijn anders verlopen. Brainstormen met kinderen is tijdsintensief, maar het is belangrijk dat de kinderen de opdracht goed begrijpen en dat de opdracht vrij genoeg is om aanspraak te doen op de fantasie van de kinderen.


Gesprekken met individu
Tijdens het maken van de uitvindingen hadden sommige kinderen moeite om iets te verzinnen. De docent is in gesprek gegaan met deze kinderen.
Voorbeeldgesprek met Luna, 8 jaar, zit in groep 5: Luna vond het moeilijk om zelf iets te verzinnen. De docent is als een designer het gesprek in gegaan. Een ontwerp is sterker als het persoonlijk is. Op dit gegeven is het gesprek gestuurd. De volgende vragen zijn Luna gesteld: ‘Wat vind je leuk om te doen? Wat zijn je hobby’s?’ Daar gaf Luna het volgende antwoord op: “Ik vind paardrijden leuk”. De docent stelde de volgende vraag: ‘Kunnen we iets bedenken waardoor jij nog beter wordt in paardrijden?’ Luna gaf te kennen speciale laarzen te willen tekenen waardoor zij beter werd in paardrijden.
Voorbeeld gesprek met Lieve, 8 jaar, zit in groep 5: Lieve was binnen 10 minuten klaar met haar tekeningen. Ze zag dat er weinig variatie in haar tekeningen zat. In haar groepje werd er gesproken over over de uitvindingen, kinderen legden aan elkaar uit hoe de uitvinding werkt. Vervolgens gingen de kinderen elkaar helpen om de uitvinding uit te breiden. Aan Luna werd de vraag gesteld: “Weet je hoe je jouw uitvinding echt vet kan maken?”. Dit was voor de docent een openbaring. De kinderen waren samen de uitvindingen verder aan het uitwerken. Naast het feit dat de kinderen elkaar onderling tips gaven, werden er ook vragen aan elkaar gesteld. Waarbij de voornaamste reactie bestond uit het bedenken van een uitgebreide versie van de initiële uitvinding. Gevolg was dat de uitvinding completer werd.

Conclusies: Gesprekken met individu
Conclusie voorbeeldgesprek Luna: Door samen met de kinderen te praten over dat wat ze moeilijk vinden, in plaats van alleen in het hoofd te blijven zitten, wordt er een beter verhaal bedacht wat bij de uitvinder past. Daardoor wordt de fantasie van het kind geprikkeld. Opmerkelijk is dat kinderen elkaar echt kunnen helpen door samen hun fantasie te gebruiken en elkaar deel te laten maken van de beleving. Zo ontwikkelt het idee zich tot een concept. Praten, overleggen en brainstormen met elkaar tijdens de les is een belangrijk onderdeel om de fantasie van de kinderen te prikkelen.
Daarnaast heeft de docent een significante rol om de kinderen te stimuleren verder te denken dan de initiële gedachte. Door bij de kinderen aan tafel te gaan zitten en vragen te stellen over het idee, ontstaat er een dialoog. Het is belangrijk dat het kind zelf met de ideeën komt en niet een idee van de docent kopieert. Er dienen waarom, hoe en waarvoor vragen gesteld te worden, zodat het kind geprikkeld wordt creatiever te denken dan het in eerste instantie deed. Ook al past het niet bij de uitvinding of is er weinig logica, de kinderen gebruiken fantasie door dingen te gaan verzinnen.
Conclusie voorbeeldgesprek Lieve: Het is evident voor de docent om vragen gereed te hebben voor kinderen die meer moeite hebben of weerstand tonen tegen de opdracht. Lieve kwam niet verder in het verzinnen van een uitvinding. Met welke vragen kan de docent Lieve uitdagen om wel tot een concept te komen. In deze heeft de onderzoeker besloten zelf de opdracht uit te voeren en de werkwijze van een designer toe te passen. Er is gekeken naar de designer Iris van Herpen.

Key Moment 3 nabespreken:
Tijdens verscheidene nabesprekingen met de kinderen heeft de docent geconstateerd dat er meer in de gesprekken naar voren komt. Nadat kinderen elkaars ideeën delen, wordt de uitvinding voor het kind concreter. Dit is te herleiden naar het feit dat kinderen in algemene zin erg nieuwsgierig zijn naar dingen die ze nog niet kennen, het verhaal erachter willen weten of vragen stellen over elkaars uitvinding.
Voorbeeld gesprek met Fien: Fien houdt haar blaadje omhoog in de klas om een uitvinding uit te leggen. Haar uitleg was kort maar krachtig: “Dit is een step die je naar de andere kant van de wereld kan teleporteren.” Meteen staken andere kinderen hun vinger op en de volgende vragen werden gesteld:
- Hoe weet de step waar die naartoe moet?
- Hoe brengt de step jou daarnaartoe?
- Hoe zet je de step aan?
- Hoe snel ben je ergens anders?
- Heeft de step een aan- en uitknop?
- Moet je de step opladen?
- Met hoeveel mensen kan je op de step?
- Weet de step wanneer je terug naar huis wilt?
Conclusies key moment 3: nabespreken
Door de vele vragen van de andere kinderen moest Fien steeds antwoord geven. Sommige antwoorden werden op dat moment ter plekke verzonnen. Door middel van de vragen werd het idee van Fien een gedetailleerd concept. Het verhaal van de uitvinding groeide. Het nabespreken samen met de kinderen en de ruimte geven om vragen te stellen, is daarom een erg belangrijk onderdeel geworden in de lessen. Kinderen worden meer bewust van hetgeen dat gemaakt is. Bovendien krijgen andere kinderen er weer inspiratie van.
In het boek Jenaplan, School waar je leert samenleven beschrijven Freek Velthausz & Hubert Winters waar een Jenaplanschool voor staat. “Leren doe je vooral door successen en door vallen en opstaan, door terug te kijken en te analyseren wat je deed en wat de consequentie daarvan was. Andere, kinderen en volwassenen kunnen een spiegel voor je zijn”. (Velthausz & Winters)
Voorgaande quote komt uit het boek dat beschrijft hoe er op de Jenaplanscholen les wordt gegeven. In het boek wordt stap voor stap uitgelegd hoe het Jenaplan is ontstaan. Op een Jenaplanschool worden kinderen gestimuleerd om te leren analyseren. Deze passage van het boek spreekt de onderzoeker erg aan, aangezien de onderzoeker er belang aan hecht lessen aan te passen of te ontwikkelen in lijn met een schoolsysteem. Leren analyseren kan op verschillende manieren worden toegepast in de lesstof. Volgens Velthausz en Winters is het belangrijk gesprekken te analyseren tussen kinderen. Bijvoorbeeld bij een ruzie of onenigheid, maar ook wanneer er samen met de docent gesproken wordt over tegenvallende resultaten en hoe dat verbetert kan worden. (Velthausz & Winters)
Gedurende de nabesprekingen met de kinderen is duidelijk geworden dat de kinderen vragen hebben aan elkaar. De kinderen willen meer weten over de uitvinding van de klasgenoten. Deze nieuwsgierigheid dient gestimuleerd te worden in de lessen door middel van werken in groepjes. Op deze manier raakt een kind tijdens het proces geïnspireerd en word hij of zij gedwongen dieper over het concept na te denken.
